|
Het Karate-do is omwille van zijn oorsprong gebaseerd op 2 denkstromen die China en Japan overheerst hebben. Indien wij het Karate-do volledig willen begrijpen, moeten we ons ook openstellen voor de cultuur die hier bij komt kijken.
|
Het Taoïsme is zo’n 2500 jaar geleden ontstaan.
Leerlingen vroegen aan de grote Chinese wijsgeer Kh’oeng Foe Tze over het leven na de dood. Hij antwoordde:
“Wij zijn nog niet eens zover dat wij het leven kennen. Hoe zouden wij dan de dood kennen?”
Kh’oeng Foe Tze is in onze contrijen en literatuur beter bekend als Confucius. In tegenstelling tot andere volkeren hebben de Chinezen geen echte godsdienst. Zij denken minder aan het hiernamaals, maar meer aan het ervaren van de dingen hier en nu. Zij zoeken naar het innerlijke geluk.
Waar bij de Christenen, de Joden en de Islamieten een godheid centraal staat, houden de Chinezen zich meer bezig met de leerstellingen van Confucius. Zij hebben niet echt een godsdienst, maar eerder een levensbeschouwing, een filosofie. China kende altijd een godsdienstvrede, er heersten geen godsdienstoorlogen of godsdienstvervolgingen.
Er is een verschil tussen de levensbeschouwing van de lagere, armere en de hogere, rijkere sociale klassen. Die van de laagste klassen is vooral bijgeloof, waar die van de rijkere klassen gebaseerd is op de leer van Confucius.
Er zijn 3 belangrijke denkstromen:
Ø Het Confucianisme
Dit ontstond in de 6de eeuw voor Christus en gebaseerd op de leer van Confucius. Sinds zijn ontstaan heeft het Confucianisme op alle mogelijke manieren het Chinese denken beheerst.
Ø De Mahayana richting van het Boeddhisme
Dit is een richting van het Boeddhisme, uit een streek in Noord-Azië (Mahayana), die de eerste eeuw na Christus uit India werd ingevoerd.
Ø Het Taoïsme
Het Taoïsme is gebaseerd op de leer van Lao Tze. Lao Tze was een tijdsgenoot van Kh’oeng Foe Tze. Hij streefde naar een terugkeer uit de moderne beschaving naar de natuur om zo in harmonie met Tao te komen. Tao is een mengsel van magie en religie. Het taoïsme stamt uit de eerste eeuw na onze jaartelling. Het is grotendeels gebaseerd op een natuurverering.
Een Chinees is echter nooit uitsluitend Confucianist, Boeddhist of Taoïst. Een echte Chinees is een toonbeeld van harmonie van de drie ‘religies’.
"In 479 na Christus werd Tsang Joeng, een belangrijk man aan het Chinese hof, begraven. In zijn linkerhand droeg hij de geschriften van Lao Tze en Kh’oeng Foe Tze en in zijn andere hand de “lotos Soetra” (een Boeddhistische tekst). Volgens de Chinezen werd hij als een echte Chinees begraven."
De drie religies hebben verschillende leerstellingen gemeen. Men spreekt dan ook over de “harmonie der drie godsdiensten”, ”de drie bergwegen naar dezelfde top”. De drie ‘religies’ hebben het bijvoorbeeld over:
Ø de oorspronkelijke natuur van de mens is goed;
Ø de mens kan verlost worden door zich weer in zijn oorspronkelijke natuur te bezinnen. (De Chinese wijsgeer Mencius vergelijkt dit met het water dat altijd geneigd is naar beneden te stromen.)
Deze drie denkstromen komen vooral voor bij de hogere klassen. De armere klassen kennen veel bijgeloof en een grote verering van de natuurkrachten.
Hemel, aarde en mens zijn een geheel, een universum. Wanneer één der elementen uit deze schakel verstoord worden, brengt dit rampspoed met zich mee.
Het lot van de mensen wordt bepaald door welwillende geesten (de”shen”) of boosaardige geesten (de “kwei”). De Chinezen proberen de bescherming te verkrijgen van de “shen” door middel van offergaven. Deze zijn meestal symbolisch:
Ø het verbranden van papieren beeltenissen;
Ø het aanbieden van voedsel dat de schenkers nadien zelf opeten.
Men besteed daarnaast ook tijd aan het verdrijven van de kwade geesten. Hoewel dit alles eerder een vrolijk karakter heeft, moeten alle handelinen correct worden uitgevoerd.
In de Westerse religies staat de mens centraal, hij is de hoofdfiguur van de schepping. In het Chinese denken neemt de mens niet de belangrijkste plaats in, hij staat naast de hemel en de aarde in een samenspel van de natuur. De Chinezen proberen dus om zoveel mogelijk in evenwicht met de natuur te leven. Ze doen dit omdat alle elementen uit deze “verbondenheid der natuur elkaar wederzijds beïnvloeden. Dit houdt het volgende in:
“De natuurkrachten kunnen de mensen zowel welvaart als rampspoed brengen, maar de mens kan ook de weegschaal der natuur uit evenwicht brengen door zijn wandaden. Wanneer de mns zich houdt aan de wetten der natuur zal de maatschappij vrede en rust kennen, maar wanneer hij de wetten van de natuur overtreedt zijn zowel de hemel (de geesten) als de natuur verstoord en zijn catastrofen het gevolg.”
Wanneer de Chinezen in ongeveer 1000 voor Christus enerzijds de orde in de natuur (seizoenopvolgingen) en anderzijds de niet te voorspellen rampen (orkanen, droogtes, …) probeerden te verklaren, deden zij dat door hiertussen een verband te leggen. Ze kwamen tot het inzicht dat alles bestaat uit twee op elkaar inwerkende (complementaire) tegengestelde krachten: het Yang en het Yin. Alles wat bestaat wordt gevormd door een samenwerking tussen deze krachten. Alles bestaat uit wisselende verhoudingen tussen Yang en Yin.
“Yang is de positieve of mannelijke kracht, dit is alles wat actief, hard, droog, helder, scheppend en standvastig is. Het is het zonlicht en het vuur, de zuidkant van een heuvel en de noordoever van een rivier.”
“Yin is de negatieve of vrouwelijke kracht, dit is alles wat passief, koud, zacht, nat, duister, geheimzinnig, geheim, veranderlijk, bewolkt, dof en berustend is.Het is de schaduw en het water, de noordzijde van een heuvel en de zuidoever van een rivier.”
Alles bestaat uit beide krachten, maar zowel Yang als Yin kunnen wel eens de overhand hebben. Er is een groot verschil tussen de Chinese Yang en Yin opvatting en wat men de “klassieke filosofische dualismen (tegenstrijdigheden)” noemt, zoals bijvoorbeeld licht en donker, goed en kwaad. Het verschil is dat er hier sprake is van een conflict, een strijd om de overheersing. Bij de Chinese opvatting werken beide krachten samen, ze zijn in harmonie. Deze harmonie, de oorsprong van alle orde noemt men Tao. Tao kan niet omschreven worden, het heeft geen naam, daarvoor is het veel te ingewikkeld. Men zou het kunnen proberen te omschrijven als “de juiste weg die men bewandelen moet”, het pad der natuur” of “de wet des levens”. Tao wordt vooral vernoemd in de mystieke (mysterieuze), geheimzinnige gedichten van de filosoof Lao Tze. Men noemt deze gedichten de “Tao Teh Tsjing”.
“Het
Tao dat verklaart kan worden is niet het eeuwige Tao;
de naam die uitgesproken kan
worden is niet de eeuwige naam.
Nameloos is oorsprong van
hemel en aarde;
eerst het genoemde is moeder
aller dingen.
Daarom: die vrij is van
begeerte en ‘niet zijn’ betracht,
doorgrondt het wezen van het
Zijn.
Daarom: die begeerte en
‘zijn’ betracht,
Ziet enkel de begrensdheid
en ‘Niet-Zijn’.
Deze beide: Zijn en
Niet-Zijn hebben éénzelfde oorsprong,
doch uit hetzelfde
voortkomend dragen zij verschillende namen.
Beide zijn vol geheimen,
tezamen vormen zij een dubbel geheim.
Zij zijn van het
ondoorgrondelijke de enige grond:
de poort van het diepste
mysterie.
Voor hemel en aarde
ontstonden was er een vaag Wezen.
Hoe stil was het, hoe ijl,
Alleen-en-opzichzelfstaand,
onveranderlijk, eeuwig wentelend en feilloos.
Waardig Moeder aller dingen
genaamd te worden.
Ik weet zijn naam niet, ik
noem het Tao.
Gedwongen het een naam te
geven, noem ik het ‘Groot’.
Van ‘Groot’ noem ik het
‘Uitdijend in ruimte’.
Uitdijend in ruimte is het:
ver-reikend,
van ver-reikend is het
wederkerend naar zijn punt van oorsprong.
Daarom: Tao is groot en zo
is de hemel groot,
is de aarde groot en is de
koning groot.
Deze zijn de vier grote
machten is het heelal en de koning is één van hen.
De koning vindt zijn wetten
in de aarde,
de aarde vindt haar wetten
in de hemel,
de hemel vindt zijn wetten
in Tao.
Maar de wetten van Tao zijn
in-zich-zelve.
Mijn woorden zijn heel
makkelijk te begrijpen,
zijn heel makkelijk na te
volgen.
Doch niemand begrijpt ze en
niemand volgt ze na.
Mijn woorden hebben één
grondbeginsel,
mijn daden hebben één
oorsprong (Tao).
Die deze niet kent, begrijpt
mij niet.
Daarom: - zij die mij kennen
zijn zeldzaam.
Doch daarin schuilt mijn
grootheid.
Daarom: - de Wijze kleedt
zich in grove wol
en verbergt het juweel in
zijn boezem.
(Lao Tze: ‘Tao Teh Tsjing’: - 1, 25,70)
De mensen moeten ernaar streven Tao te bereiken om de natuurlijke loop, de eendracht tussen hemel, aarde en mens te garanderen.
|
Het Zen-Boeddhisme ontstond uit het Aziatische Boeddhisme en werd op het einde van de 5de eeuw na Christus overgebracht naar door de Mysterieuze zendeling Bodhidarma.
Het Zen-Boeddhisme streeft naar het bereiken van de verlichting. Wij zien niet, alles is een grote leegheid (sjoenjata). Wij leven in het duister van de onwetendheid. De verlichting is een grote, niet te omschrijven beleving, (satori) die slechts kan bereikt worden door jarenlange training. Deze bestaat uit een jarenlange meditatie en strikte zelfbeheersing. De verlichting, de waarheid, kan men niet leren door een logische uitleg, maar is een openbaring. Daarom hechten de Zen-volgelingen geen warde aan boeken, prediking, discussies of theorieën. De monniken trainen hun volgelingen niet met woorden, maar met daden: door het op het hoofd te slaan, toe te schreeuwen, praktisch onmogelijke lichamelijke en geestelijke opdrachten te geven, … Deze meditatietraining duurt minstens 10 jaar alvorens de volgeling de waaarheid der dingen kan zien.
“Er wordt beweerd dat Bodhidarma negen jaren van zijn leven heeft doorgebracht in voortdurende meditatie met het gezcht naar een muur gericht, zonder ook maar één woord te spreken.”
Door het beoefenen van het Zen-Boeddhisme en de verregaande meditaties kan een Zen-monnik ook vele van zijn lichamelijke beperkingen zoals bijvoorbeeld pijn overwinnen. (Denk hierbij aan de monniken van het Shaolinklooster.)
Het Zen-Boeddhisme is geen theorie, maar een wijze van handelen die men ook terugvindt in de alledaagse bezigheden: het drinken van thee (de theeceremonie), het tuinieren (het bloemschikken), …
Het leven Van Zen-monnikken is uiterst sober (eenvoudig): ze werken op het land, bedelen hun voedsel, eten heel sobere maaltijden en mediteren veel.
In de 12de eeuw na Christus kwam kwam via China ook Japan in aanraking met de Zen-leer. Haar strenge eisen oefenden een grote aantrekkingskracht uit op de geharde Samoeraï (ridders). Tegenwoordig kent het Zen-Boeddhisme nog steeds zo’n 9 miljoen aanhangers in Japan.
|
Waarom nu deze filosofische brok? Gingen we niet leren vechten?
Om te beginnen grijpen we even terug naar de geschiedenis van de Oosterse krijgskunsten. Zij werden ontwikkeld in China, Japan en omstreken.
Zij werden ontwikkeld in een taoïstische cultuur en werd aangeleerd aan en door de Zen-beoefenaars.
Daarom is het belangrijk de Oosterse filosofieën te begrijpen die de basis vormen van de Oosterse krijgskunsten.
“Enkel wie Tao begrijpt zal de krijgskunsten begrijpen. Enkel wie Zen begrijpt zal de krijgskunsten begrijpen.”
Krijgskunsten zijn geen sport, geen manier van vechten, maar een manier van leven. Het is een levensfilosofie. Men hecht evenveel belang aan het lichaam als aan de geest. Lichaam en geest zijn evenwaardig, ze vullen elkaar aan (Yin en Yang)
Het kunnen vechten of het behalen van een graad is geen doel op zich.
“Het uiteindelijke doel van karate-do is niet de nederlaag of de overwinning, maar de verbetering van het karakter van de beoefenaar.”
(Gichin Funakoshi)
Trouwens wat is winnen? Winnen kan verliezen zijn en verliezen kan winnen betekenen. Een voorbeeld: men kan door een spel te verliezen van een kind het zelfvertrouwen of de interesse van het kind bevorderen. Verliezen is dan winnen …
Hierbij sluiten ook de regels van discipline en beleefdheid aan die binnen de dojo (oefenzaal) van toepassing zijn.
Het gebeurt al te vaak dat deze gedragscode wordt overtreden. De meeste van deze regels betreffen een omgangsvorm ten opzichte van andere leerlingen en tegenover de Senseï (leraar). Men hoort respect te hebben voor elkaar en een trainingswijze in acht te nemen die een maximale veiligheid garandeert. Alle ruwheden en handelingen die een Partner zouden kunnen kwetsen worden vermeden.
Wel traint men eerlijk: als men aanvalt, dan doet men dit geconcentreerd en met overtuiging (en controle), om de partner de kans te geven zich op een realistische manier te verdedigen. Ook dit is een vorm van respect: het is de enige manier om zich te verbeteren.
Ruwe taal en gesprekken over niet terzake doende onderwerpen horen niet in de dojo thuis. Men zet zich geheel in om met volledige concentratie het karate-do te beoefenen, waarbij men al die zaken vermijdt die daarbij storend kunnen werken.